Conclusie





home

De naam Alleleijn in al zijn varianten is door de eeuwen heen altijd een vrij unieke familienaam geweest; de dragers van deze ‚exclusieve’ naam zijn in de bestudeerde periode altijd terug te voeren naar een bepaalde stam. Het onderlinge verband tussen deze stammen is -door gebrek aan schriftelijke bronnen- niet altijd te bewijzen. Op grond van hun geografisch voorkomen zijn stam A en B hoogstwaarschijnlijk verwant aan elkaar, evenals Peter Allelein die in 1580 voor de schepenbank van Epen verschijnt. Bij stam C is de verwantschap moeilijker vast te stellen; mogelijk vindt deze stam zijn oorsprong in het Akense. Alhoewel Peter Alleleijn [stam D] eind 17de eeuw eveneens in Banholt woonde, heb ik de relatie met Jan Alleleijn [stam A] niet kunnen vinden.

Als men de Akense Allelein’s buiten beschouwing laat, ziet men dat het tijdens het tweede en derde decennium van de negentiende eeuw in het huidige Limburg droevig gesteld was met het aantal mensen met de naam Alleleijn; men kon de naamdragers die in die tijd leefden op één hand tellen. Van de zes volwassen zonen van Hans Peter Allelein en Agathe Lammerts wordt enkel via Joannes [Aken e.o.] en Joannes Lodewijk [Gulpen] de naam doorgegeven. Joannes Lodewijk, gehuwd met Maria Elisabeth Nijsten, overlijdt jong op amper 34-jarige leeftijd. Zijn jongste zoon, Jean Hubert, overlijdt precies een maand later. Zijn oudste zoon Pieter Leonard, gehuwd met Joanna Maria Hustings, krijgt 3 zonen die op hun beurt de familie Alleleijn flink uitbreiden, niet alleen in Zuid-Limburg, maar ook in het Land van Herve in België.

Wat betreft de sociaal-economische achtergrond van deze familie, kan men stellen dat deze typisch is voor dit gebied; door de eeuwen heen hebben zij hun dagelijks brood verdiend met landarbeid; soms in eigendom, soms als dagloner [journalier]. Hierin verschilden zij weinig van de meeste mensen die in deze streken leefden. Aan het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw kan men een migratie naar de stad waarnemen. Ook dit is een algemeen verschijnsel; terwijl in de landbouw weinig geld te verdienen viel, bood de opkomende industrialisatie in de steden voor veel landarbeiders een alternatief om een bestaan op te bouwen. In de 2de helft van de 19de eeuw keert men toch weer terug naar het platteland.

Door de eeuwen heen waren, naast het komen en gaan van de seizoenen, vooral het katholieke geloof en de kerk die het levensritme bepaalden. Ook hierin verschilden de Alleleijn’s niet van hun dorps- en streekgenoten. Uit de teksten van verschillende testamenten kan men opmaken dat menig familielid zeer godsvruchtig was en zijn `plichten´ - meestal van financieel-materiële aard - als `brave´ katholiek jegens de kerkgemeenschap nakwam.

Concluderend zou men kunnen zeggen dat de Alleleijn’s een typisch voorbeeld zijn van hoe men in een kleine Zuid-Limburgse leefgemeenschap door de eeuwen heen geleefd heeft.

Ten slotte wil ik iedereen bedanken die mij – op welke wijze dan ook - hebben geholpen met dit onderzoek.